Back to chapter

32.2:

Hardy-Weinberg Principe

JoVE Core
Biology
A subscription to JoVE is required to view this content.  Sign in or start your free trial.
JoVE Core Biology
Hardy-Weinberg Principle

Languages

Share

– [Verteller] De wet van Hardy-Weinberg voorspelt allelische frequenties voor een bevolking die niet evolueert. Als we twee allelen bij een locus beschouwen, zoals een rood en bruin allel in een eekhoornpopulatie, zal de som van de frequenties van elk van de allelen die door de letters p en q worden vertegenwoordigd gelijk zijn aan één, aangezien er slechts twee allelen zijn. Daarnaast kunnen de frequenties van elk van de specifieke genotypen worden berekend. De frequentie van de rode en de bruingekleurde individuen in de populatie, beide homozygoot, zal gelijk zijn aan het kwadraat van de allelische frequentie, of p-kwadraat en q-kwadraat, aangezien homozygote individuen twee van dezelfde allelen hebben. Heterozygote individuen met rood/bruine vachten kunnen op twee manieren ontstaan, als de eicel het rode allel en het sperma het bruine allel levert, of andersom. Hierdoor is de frequentie van de heterozygote individuen twee keer het product van de allelische frequenties, twee keer p, keer q, de som van al deze genotypische frequenties zal één zijn Dit beginsel geldt alleen onder specifieke, niet evoluerende omstandigheden. Er mag geen selectie zijn, de paring is willekeurig en er is geen selectie voor bepaalde genotypen. Er mag geen genoverdracht van buiten de populatie zijn en geen mutaties in de populatie. Ten slotte moet de populatiegrootte zeer groot zijn, want in kleine populaties kunnen willekeurige gebeurtenissen de allelische frequenties aanzienlijk veranderen.

32.2:

Hardy-Weinberg Principe

Diploïde organismen hebben twee allelen van elk gen, één van elke ouder, in hun somatische cellen. Daarom draagt elk individu twee allelen bij aan de genenpool van de populatie. De genenpool van een populatie is de som van elk allel van alle genen binnen die populatie en kent een zekere mate van variatie. Genetische variatie wordt doorgaans uitgedrukt als een relatieve frequentie, wat het percentage is van de totale populatie dat een bepaald allel, genotype of fenotype heeft.

In het begin van de 20e eeuw vroegen wetenschappers zich af waarom de frequentie van enkele zelden waargenomen dominante trekken niet tussen populaties met willekeurige paringen toenam. Waarom komt bijvoorbeeld de dominante polydactylie-eigenschap ( E , extra vingers en / of tenen) niet vaker voor dan het gebruikelijke aantal vingers ( e ) bij veel diersoorten? In 1908 werd dit fenomeen van onveranderde genetische variatie tussen generaties onafhankelijk aangetoond door een Duitse arts, Wilhelm Weinberg,en een Britse wiskundige, GH Hardy. Het principe werd later het Hardy-Weinberg-evenwicht genoemd.

Hardy-Weinberg-vergelijking

De Hardy-Weinberg-vergelijking ( p 2 + 2 pq + q 2 = 1) relateert op elegante wijze allelfrequenties aan genotype-frequenties. In een populatie met polydactylie bevat de genenpool bijvoorbeeld E- en e- allelen met relatieve frequenties van respectievelijk p en q . Omdat de relatieve frequentie van een allel een deel is van de totale populatie, is de som van p en q 1 ( p + q = 1).

Het genotype van individuen in deze populatie is EE , Ee of ee . Daarom is het aandeel individuen met het EE- genotype p × p , of p 2 , en het aandeel individuen met het ee- genotype q × q of q <sup> 2. Het aandeel van heterozygoten ( Ee ) is 2 pq ( p × q en q × p ) omdat er twee mogelijke kruisingen zijn die het heterozygote genotype produceren (dwz het dominante allel kan van beide ouders komen). Net als bij allelfrequenties, is de som van de genotypefrequenties ook bij elkaar 1; daarom is p 2 + 2 pq + q 2 = 1, wat bekend staat als de Hardy-Weinberg-vergelijking.

Hardy-Weinberg-omstandigheden

Het evenwicht van Hardy-Weinberg stelt dat, onder bepaalde omstandigheden, allelfrequenties in een populatie constant zullen blijven in de tijd. Dergelijke populaties voldoen aan vijf voorwaarden: oneindige populatiegrootte, willekeurige paring van individuen en afwezigheid van genetische mutaties, natuurlijke selectie en genenstroom. Aangezien evolutie eenvoudig kan worden gedefinieerd als de verandering in allelfrequenties in een genenpool, evolueert een populatie die voldoet aan de Hardy-Weinberg-criteria niet. De meeste natuurlijke populaties schenden ten minste een van deze aannames en zijn daarom zelden in evenwicht. Het Hardy-Weinberg-principe is hoedanook een nuttig uitgangspunt of nulmodel voor het bestuderen van evolutie, en kan ook worden toegepast in populatiegenetica-studies om genetische associaties te bepalen en genotyperingsfouten op te sporen.

Suggested Reading

Edwards, A. W. F. “G. H. Hardy (1908) and Hardy–Weinberg Equilibrium.” Genetics 179, no. 3 (July 1, 2008): 1143–50. [Source]

Douhovnikoff, Vladimir, and Matthew Leventhal. “The Use of Hardy–Weinberg Equilibrium in Clonal Plant Systems.” Ecology and Evolution 6, no. 4 (January 25, 2016): 1173–80. [Source]

Salanti, Georgia, Georgia Amountza, Evangelia E. Ntzani, and John P. A. Ioannidis. “Hardy–Weinberg Equilibrium in Genetic Association Studies: An Empirical Evaluation of Reporting, Deviations, and Power.” European Journal of Human Genetics 13, no. 7 (July 2005): 840–48. [Source]

Hosking, Louise, Sheena Lumsden, Karen Lewis, Astrid Yeo, Linda McCarthy, Aruna Bansal, John Riley, Ian Purvis, and Chun-Fang Xu. “Detection of Genotyping Errors by Hardy–Weinberg Equilibrium Testing.” European Journal of Human Genetics 12, no. 5 (May 2004): 395–99. [Source]