Natuurlijke selectie is een evolutionair proces waarbij individuen met overlevingsbevorderende eigenschappen zich sneller voortplanten. Deze gunstige eigenschappen komen vaker voor binnen een populatie of soort. Natuurlijk geselecteerde eigenschappen ontstaan aanvankelijk via willekeurige genetische mutaties. Om selectie te laten plaatsvinden, moet er variatie zijn binnen een populatie, moet de eigenschap die de variatie controleert erfelijk zijn, en moet er een evolutionair voordeel zijn voor variatie in de eigenschap.
Natuurlijke selectie is een fenomeen dat individuen begunstigt die beter zijn aangepast aan hun omgeving. Charles Darwin beschreef het proces in zijn publicatie uit 1859, De oorsprong der soorten:
“Als gevolg van deze strijd om het leven, zal elke variatie, hoe gering ook en door welke oorzaak dan ook, ertoe leiden dat, als het enigszins voordelig is voor een individu van welke soort dan ook, in zijn oneindig complexe relaties met andere organische wezens en met de externe natuur, het behoud van dat individu, en zal in het algemeen worden geërfd door zijn nakomelingen. De nakomelingen zullen dus ook een betere kans hebben om te overleven, want van de vele individuen van welke soort die periodiek worden geboren, kan maar een klein aantal overleven. Ik heb dit principe, waarbij elke kleine variatie, indien nuttig, behouden blijft de term natuurlijke selectie gegeven, om de relatie met het selectievermogen van de mens te markeren ”.
Het is ook het vermelden waard dat de uitdrukking "survival of the fittest", die gewoonlijk wordt gebruikt om te verwijzen naar natuurlijke selectie en vaak verkeerd wordt toegeschreven aan Darwin, werd bedacht door zijn tijdgenoot Herbert Spencer. Darwin nam deze formulering later over in zijn werken.
Ten tijde van de aanvang van zijn evolutietheorie door natuurlijke selectie, wist Darwin niet dat de erfelijke eigenschappen waarop door selectie werd gereageerd, genen waren. Deze kennis zou kort daarna komen, toen Gregor Mendel zijn “Experimenten in Plant Hybridisatie ” in 1865 publiceerde, waarbij de wereld kennis maakte met genetica.
Om natuurlijke selectie te laten plaatsvinden, moet er variatie in eigenschappen zijn. Sneeuwschoenhazen zijn bijvoorbeeld bruin in de lente- en zomermaanden, maar tijdens de winter verandert hun vacht naar wit. Er moet ook een evolutionair voordeel aan de eigenschap zijn; hazen die niet van kleur veranderen en bruin blijven, zijn gemakkelijker zichtbaar voor roofdieren in de sneeuw en zullen daarom minder snel overleven en zich voortplanten. De derde voorwaarde is dat de eigenschap erfelijk moet zijn. Voor de sneeuwschoenhazen is het variatie op één locatie op het Agouti- gen aanwezig waarop natuurlijke selectie inwerkt.
Dit is het enige bewijs dat de effecten van klimaatverandering op sneeuwseizoenen de selectiedruk verschuiven; individuen in sommige hazenpopulaties behouden hun bruine vacht het hele jaar door. Dit proces, dat doorgaans gedurende vele generaties binnen een populatie plaatsvindt, is aangeduid als adaptieve evolutie.
Lenski, Richard E. “What Is Adaptation by Natural Selection? Perspectives of an Experimental Microbiologist.” PLoS Genetics 13, no. 4 (April 20, 2017). [Source]
Zimova, Marketa, L. Scott Mills, Paul M. Lukacs, and Michael S. Mitchell. “Snowshoe Hares Display Limited Phenotypic Plasticity to Mismatch in Seasonal Camouflage.” Proceedings of the Royal Society B: Biological Sciences 281, no. 1782 (May 7, 2014). [Source]